Byzantium
The unpurged images of day recede;
The Emperor's drunken soldiery are abed;
Night resonance recedes, night walkers' song
After great cathedral gong;
A starlit or a moonlit dome disdains
All that man is,
All mere complexities,
The fury and the mire of human veins.
Before me floats an image, man or shade,
Shade more than man, more image than a shade;
For Hades' bobbin bound in mummy-cloth
May unwind the winding path;
A mouth that has no moisture and no breath
Breathless mouths may summon;
I hail the superhuman;
I call it death-in-life and life-in-death.
Miracle, bird or golden handiwork,
More miracle than bird or handiwork,
Planted on the star-lit golden bough,
Can like the cocks of Hades crow,
Or, by the moon embittered, scorn aloud
In glory of changeless metal
Common bird or petal
And all complexities of mire or blood.
At midnight on the Emperor's pavement flit
Flames that no faggot feeds, nor steel has lit,
Nor storm disturbs, flames begotten of flame,
Where blood-begotten spirits come
And all complexities of fury leave,
Dying into a dance,
An agony of trance,
An agony of flame that cannot singe a sleeve.
Astraddle on the dolphin's mire and blood,
Spirit after spirit! The smithies break the flood.
The golden smithies of the Emperor!
Marbles of the dancing floor
Break bitter furies of complexity,
Those images that yet
Fresh images beget,
That dolphin-torn, that gong-tormented sea.
Byzantion
Bij avond dooft de rauwe beeldenstroom;
Het dronken leger van de keizer droomt;
Het nachtgerucht dooft uit, het liedje van
een straatmeid na de kathedraalgongslag;
De koepel, maan- of sterverlicht, veracht
al waar de mens naar dingt,
niets dan verwikkeling,
het razen en het slijk van het mensenhart.
En voor mij zweeft een beeld, van mens of schim
meer schim dan mens, en nog meer beeld dan schim;
Is het de spoel van Hades, in een mummievod
gewikkeld, die het kronkelpad ontrolt;
is het een mond in vocht-, in ademnood
die ademloze monden wekt?
Wat de mensheid overtreft
groet ik als dood-in-leven, leven-in-dood.
Een wonder, vogel of een goudgewrocht,
meer wonder nog dan vogel of gewrocht,
kraait, op zijn sterverlichte gouden tak
niet minder dan de hanen onder Hades’ dak,
en dat, verbitterd door de maan, de glorie zingt
van het eeuwige metaal
eerder dan van vogel of schraal
blad, dan van de slijk- en bloedverwikkeling.
Het vuur dat op het keizerlijk plaveisel gloeit
wordt door niets aangestoken en door niets gevoed;
geen storm verstoort de vlamverwekte vlam
waar, toen de bloedverwekte geestenschare kwam,
al het verwikkeld razen zich naar elders spoedt,
wegsterft in een dans
een foltering van trance,
een vlammenfolter die geen hemdsmouw schroeit.
Schrijlings op het dolfijnenslijk en -bloed
rijdt geest na geest. Smidsen breken de vloed,
de gouden smidsen van het keizerrijk!
De marmertegels van het danspaleis
breken het razen van verwikkeling in twee,
de beeldenvloed die met
zijn schuim nieuw beeld verwekt,
die vindoorploegde, gonggetergde zee.
Byzantium
The unpurged images of day recede;
The Emperor's drunken soldiery are abed;
Night resonance recedes, night walkers' song
After great cathedral gong;
A starlit or a moonlit dome disdains
All that man is,
All mere complexities,
The fury and the mire of human veins.
Before me floats an image, man or shade,
Shade more than man, more image than a shade;
For Hades' bobbin bound in mummy-cloth
May unwind the winding path;
A mouth that has no moisture and no breath
Breathless mouths may summon;
I hail the superhuman;
I call it death-in-life and life-in-death.
Miracle, bird or golden handiwork,
More miracle than bird or handiwork,
Planted on the star-lit golden bough,
Can like the cocks of Hades crow,
Or, by the moon embittered, scorn aloud
In glory of changeless metal
Common bird or petal
And all complexities of mire or blood.
At midnight on the Emperor's pavement flit
Flames that no faggot feeds, nor steel has lit,
Nor storm disturbs, flames begotten of flame,
Where blood-begotten spirits come
And all complexities of fury leave,
Dying into a dance,
An agony of trance,
An agony of flame that cannot singe a sleeve.
Astraddle on the dolphin's mire and blood,
Spirit after spirit! The smithies break the flood.
The golden smithies of the Emperor!
Marbles of the dancing floor
Break bitter furies of complexity,
Those images that yet
Fresh images beget,
That dolphin-torn, that gong-tormented sea.
Byzantion
Bij avond dooft de rauwe beeldenstroom;
Het dronken leger van de keizer droomt;
Het nachtgerucht dooft uit, het liedje van
een straatmeid na de kathedraalgongslag;
De koepel, maan- of sterverlicht, veracht
al waar de mens naar dingt,
niets dan verwikkeling,
het razen en het slijk van het mensenhart.
En voor mij zweeft een beeld, van mens of schim
meer schim dan mens, en nog meer beeld dan schim;
Is het de spoel van Hades, in een mummievod
gewikkeld, die het kronkelpad ontrolt;
is het een mond in vocht-, in ademnood
die ademloze monden wekt?
Wat de mensheid overtreft
groet ik als dood-in-leven, leven-in-dood.
Een wonder, vogel of een goudgewrocht,
meer wonder nog dan vogel of gewrocht,
kraait, op zijn sterverlichte gouden tak
niet minder dan de hanen onder Hades’ dak,
en dat, verbitterd door de maan, de glorie zingt
van het eeuwige metaal
eerder dan van vogel of schraal
blad, dan van de slijk- en bloedverwikkeling.
Het vuur dat op het keizerlijk plaveisel gloeit
wordt door niets aangestoken en door niets gevoed;
geen storm verstoort de vlamverwekte vlam
waar, toen de bloedverwekte geestenschare kwam,
al het verwikkeld razen zich naar elders spoedt,
wegsterft in een dans
een foltering van trance,
een vlammenfolter die geen hemdsmouw schroeit.
Schrijlings op het dolfijnenslijk en -bloed
rijdt geest na geest. Smidsen breken de vloed,
de gouden smidsen van het keizerrijk!
De marmertegels van het danspaleis
breken het razen van verwikkeling in twee,
de beeldenvloed die met
zijn schuim nieuw beeld verwekt,
die vindoorploegde, gonggetergde zee.